back

 

Rutger.H.Cornets de Groot

 

 

 

ter opening van de tentoonstelling 'onvervulbaar verlangen':

 

Geachte aanwezigen,

Het is wat onwennig om u vanuit deze liturgische ruimte toe te spreken - weliswaar niet vanaf de kansel, maar toch vanuit een ruimte waarin het woord als het ware vanzelf een hoofdletter krijgt. Het is de enige ruimte in deze kerk waar Paul Combrink geen schilderijen heeft opgehangen. Want hier stopt de tijd: hier is eeuwigheid, orde, betekenis. Daarbuiten is alleen een streven naar orde en betekenis. Daarom kun je daarbuiten ook slagen of mislukken, maar wat ik zeg, is ver boven dat geploeter verheven: wat ik zeg, dames en heren, is waar. U hoeft zich er dan ook niks van aan te trekken.

‘Onvervulbaar verlangen’ - de titel van deze tentoonstelling ontleende Paul aan een stuk dat ik vorig jaar over zijn werk schreef, maar als je er over nadenkt klinkt het een beetje als een ronde cirkel of als witte sneeuw: ons verlangen is per definitie onvervulbaar. Het ontstond toen we ons bewust werden van de taal en van de tijd: representaties van een wereld die met de onze maar weinig te maken heeft - en als ik ‘onze’ zeg, of ‘ik’, dan doe ik dat in een taal die de mijne niet is, maar die mij is bijgebracht. Zodra ik ‘ik’ zei, was ik mezelf al niet meer, en was er iets onherroepelijk verloren gegaan. Zo staan ‘ik’ en ‘wereld’ tegenover elkaar. Allicht is dat de inzet van Combrinks werk.

Zoals u ziet, valt het licht wisselend in deze mooie, door Drexhage ontworpen kerk, en dat maakt deze locatie bij uitstek geschikt voor Combrinks werk. Zijn schilderijen hebben optische kwaliteit: ze veranderen wanneer je er langs loopt, zoals bij alle optische kunst. Maar natuurlijk veranderen ze ook wanneer je zelf stil blijft staan of zitten en de zon er langs laat lopen. Zo zijn zijn schilderijen een soort klokken - je ziet de tijd erin verstrijken. Ik kan het weten, want ik heb er thuis vier hangen, en ik heb ze nog nooit hetzelfde gezien.

Maar bij Combrink is het niet alleen wat je ziet, maar ook wat je weet. Zo weet ik, dat er in ieder schilderij onder de vele lagen verf - vaak wel vijftien of twintig - een foto schuilgaat, die hij elke dag rond het middaguur maakt. ‘Schuilgaat’ is misschien niet het goede woord: die foto is versneden, bewerkt, kapotgemaakt, onder gesmeerd - er is niets van over. Maar hij is er nog wel. Sterker nog, hij is er meer dan je zou denken. Het ontwikkelingsproces is alleen niet opgehouden in de donkere kamer, - en waarom zou dat ook? Wie een afbeelding van de werkelijkheid wil maken, begeeft zich vanzelf al buiten die werkelijkheid, die alweer voorbij is wanneer je op het knopje drukt. Zodra je dat doet hou je je met een andere werkelijkheid bezig, een die nog iets werkelijker is, omdat hij, net als ik hier, buiten de geschiedenis staat. Het beeld is als de dood: de stroom van het leven komt erin tot stilstand - maar niet helemaal: want het beeld van Paul Combrink beweegt, trilt: het is een visie, die verandert onder onze visie erop. En onze visie verandert weer naargelang het licht dat erop schijnt.

Helemaal buiten de geschiedenis staan deze beelden dus niet. Ze zijn eruit genomen, en ze keren erin terug, vernieuwd, en meer zichzelf dan ze waren toen er buiten Paul Combrink niemand was om acht op ze te slaan, en ze zich opmaakten om te verdwijnen. U begrijpt natuurlijk al, dat het Combrink daarbij minder te doen is om de kwaliteit van die momenten, dan om hun loutere bestaan. Daarom kan hij ook op een willekeurig moment zijn foto’s nemen: elke dag om twaalf uur. Er zijn al zoveel momenten die kennelijk zoveel kwaliteit bezitten dat we niet ophouden er ons erover op te winden: in de krant, op de tv, via het internet. Maar er is uiteraard nog veel meer dat aan onze aandacht ontsnapt, gebeurtenissen die zo weinig kwaliteit bezitten, dat de Geschiedenis zich niet verwaardigt er zich mee bezig te houden. En toch zijn het gebeurtenissen. Sterker nog, het zijn Combrinks gebeurtenissen. Voor de Geschiedenis - met een hoofdletter - vormen ze maar een detail, een ondergeschoven en veronachtzaamd gegeven. En omdat die beelden in dat verhaal geen plaats vinden, kunnen ze hun sporen alleen nog achterlaten in de tijd, die gigantische restverzameling van gebeurtenissen die ongenoemd blijven, en die alleen onder de wijzers van de klok hun plek vinden.Zo kun je als mens overal buiten staan, en blijft alleen een symbool, een klok over om je mee te identificeren: die vertelt een geschiedenis waar niemand zich aan kan onttrekken.

Op zijn weblog, die u op de computer daar kunt bekijken - maar natuurlijk ook thuis als u een computer hebt - plaatst Combrink dagelijks de foto’s die na vandaag, zijn 21.916e dag als ik het goed heb - Combrink telt de tijd - nog zullen volgen. Deze tentoonstelling is dan ook nog niet volledig: in tijd niet en ook niet in ruimte.

Hij is in wording, en breidt zich uit in de tijd en in de ruimte. In een interview dat ik voor dat stuk dat ik over hem schreef met hem afnam, vertelde hij: ‘Die foto’s zijn kleine stukjes van een oneindig beeld in een oneindige tijd. Ze vertegenwoordigen maar een klein deel van een heel groot beeld, waar ook andere beelden een onderdeel van uitmaken. In wezen is het één beeld; alleen het standpunt verschilt. Maar het is één beeld.’ Op zijn weblog plaatst Paul onder de dagelijkse foto’s telkens een citaat uit de krant. Vorige week bijvoorbeeld, op zijn 21.911e dag, had hij bij een foto van twee lege koppen koffie en een paar tijdschriften, het vervreemdende onderschrift: 'De Venezolaanse president Hugo Chávez heeft het leger gisteren opdracht gegeven om controle over de rijstproductie in het land tijdelijk over te nemen.'

Zo vertegenwoordigen die foto's persoonlijke geschiedenissen binnen de Geschiedenis, die tot bijschrift wordt gereduceerd. Het ideologische sijpelt er dus als tekst wel doorheen, maar komt tot stilstand tegen beelden die hun eigen gang gaan, - niet omdat ze zich tegen dat grote verhaal afzetten, maar omdat ze een detail zijn, dat op zichzelf staat, terwijl ze wel degelijk ook te maken hebben met iets wat ergens anders gebeurt. ‘Het is,’ zegt Combrink, ‘een en hetzelfde beeld; alleen het standpunt verschilt.’

Misschien denkt u: dat is allemaal leuk gezien en gedacht en getheoretiseerd, maar wat zien we nu eigenlijk? Welnu, kijk om u heen. Ze hangen wat hoog misschien, deze dagdoeken, heel anders dan bij mij thuis, waar ik er met mijn neus bovenop kan zitten, en aan de resten van de foto's kan krabben. Soms heb ik wel eens die neiging, en denk ik: zou ik niet als een archeoloog die lagen verf weg kunnen halen, en zien welk geheim ze bewaren? Maar dat is verkeerd geredeneerd, denk ik. Het gaat er niet om iets tot zijn oorsprong terug te brengen, alsof daar zijn waarheid, zijn essentie in schuil zou gaan. Als je die weg tot het einde toe zou volgen, zou je op het laatste moment uit Combrinks cameralens gegooid worden en verdwijnen in de stroom gebeurtenissen - iets vergelijkbaars gebeurt trouwens in de film Being John Malkovich. Dan was alles voor niks geweest.

Waar het om gaat is om van een moment een Moment te maken - met een hoofdletter. En het aardige is, dat Pauls benadering van de werkelijkheid - niet het optekenen van een gebeurtenis, maar het tellen van de tijd - hem toestaat dat iedere keer op een andere manier te doen. Op zijn tentoonstelling in de Haagse Kunstkring verleden jaar, en ook in die van een paar jaar daarvoor, zag hij zich voor de opgave gesteld zijn honderden dagdoeken in een paar kleine zaaltjes te proppen. Zijn oplossing was even achteloos als briljant: hij stapelde zijn schilderijen eenvoudig op, in tientallen lagen op elkaar, waardoor ze sculpturen vormden. Ik mag wel zeggen dat die oplossing me voor zijn werk heeft gewonnen. Nu hier, in deze kerk, waar hij alle ruimte heeft, niet hoeft te stapelen, en beeldhouwkunst niet voor schilderkunst in de plaats hoeft te treden, zie je dat zijn werk ook architectonische kwaliteit kan aannemen: een klein accent, een lichte verschuiving, en zoiets massiefs als een kerkgebouw laat zich er door in beweging brengen. Ja, er zit zelfs iets filmisch in zijn werk: met een op vaste tijden genomen foto als uitgangspunt sluit zijn werkwijze aan bij een cinematografische, op duur gebaseerde benadering van het reële.

Het is dus heel flexibel wat hij doet, en het manifesteert zich zonder moeite in al die verschillende disciplines. Wat ik daar zo leuk aan vind is niet dat hij zich zo makkelijk in al die vormen uitdrukt, het gaat niet om virtuositeit, maar dat hij de grenzen tussen die vormen weet te slechten - en terecht natuurlijk, want het zijn maar categorieën, menselijke bedenksels, die met de werkelijkheid maar bar weinig hebben uit te staan. En om die werkelijkheid gaat het.

In gesprekken benadrukt Paul vaak dat wat hij doet ook ‘is wat het is’. Natuurlijk is er de tijd, en is er een verhaal, een geschiedenis, een foto, een moment, en een leven dat zich aan die momenten laat aflezen, als een dagboek of een weblog - maar er is ook verf, tastbare verf, zichtbare verf, aangebrachte verf, en kleur en structuur en vorm. Zijn momenten nemen gestalte aan, worden een lichaam in de ruimte. Niets van wat wij doen – en ook als wij niets doen, doen wij, want hoe zou anders de tijd verstrijken – blijft zonder gevolgen, en dat is, wanneer we nagaan hoe deze werken tot stand komen, direct aan ze af te zien. Zij ‘zijn’ de tijd, en dus ‘zijn’ zij ons, en kijken wij naar onszelf. Zo kan Combrink ertoe komen om zijn digitale klok een Zelfportret te noemen. We hoeven het niet te ver te zoeken allemaal. Maar zijn werk verleidt ons ertoe de verhouding na te gaan tussen het bijzondere, enkelvoudige, en het algemene. Het is voor uitbreiding vatbaar.

En daarmee verklaar ik deze ruimte voor geopend. Ik dank u wel!